Dit is het verhaal van hotelkamer 204.
Het zal zeker bij een aantal casinomensen bijzondere herinneringen oproepen...
Jaren geleden kon er zo'n beetje alles voor en door het casinopersoneel georganiseerd worden. Ook internationaal werd er door casino's van alles op poten gezet.
Zo was daar in een bepaald jaar een groot bowlingtoernooi voor allerlei Europese casino's.
De fine fleur op bowlinggebied van de Nederlandse casinowereld had zich ingeschreven. Ook mindere goden deden mee. Al was het alleen maar voor het gala-feest waarmee zo'n toernooi altijd werd afgesloten. Het mocht wat kosten in die tijd.
Er waren drie dagen voor het toernooi uitgetrokken.
Vanuit alle casino-uithoeken reisde men naar het casino in Duitsland dat de organisatorische touwtjes in handen had.
Ook ik had me als klein bowlertje ingeschreven en maakte deel uit van het illustere gezelschap van mijn casino dat zeker wist dat de kampioensbeker straks in onze prijzenkast zou staan.
Het waren gezellige en vermoeiende dagen. Niet zozeer door de inspanningen op de bowlingbanen, maar veeleer door de après-bowling.
Met veel succes wisten we het toernooi af te sluiten.
Bij de dames ontvingen we de eerste en tweede prijs. En een van onze heren werd als tweede op het erepodium toegejuicht.
Na afloop van het gala-feest 's avonds werden we met de bus terug gebracht naar ons hotel. Een bont allegaartje van casinomedewerkers uit allerlei Europese casino's.
Hoewel de de eerste uren van de nacht al waren verstreken, had onze ploeg weinig zin om het mandje op te zoeken.
"Zullen we op mijn kamer nog een afzakkertje nemen?" opperde ik voorzichtig. Ik zei het expres zachtjes, want zó groot was mijn hotelkamer ook weer niet. Ik kon de hele bus toch niet meenemen?
Zacht fluisterend verspreidde zich mijn vraag onder de Nederlandse bowling-equipes. Een knipoog en een heimelijk instemmend knikje werd mijn kant opgestuurd.
"Kamer 204," liet ik weten.
Hoe het kon, weet ik nog steeds niet. Kennelijk hadden niet uitgenodigde oren het een en ander opgevangen. Maar in no time gonsde het door de hele bus dat er een party georganiseerd was. "Auf Zimmer zwei-nul-vier" wisten de Duitse en Oostenrijkse collega's te vertellen.
'Als de drank is in de man, vliegt de joligheid uit de pan' is een van de gezegdes.
Het duurde dan ook niet lang voordat er een heftig gezang werd aangeheven.
Uit volle borst en zo vals als maar zijn kon, klonk het:
"We gááán naar twee-nul-vier! We gááán naar twee-nul vier! Een kamer vol... met wijn en bie-ier!
En onze buitenlandse collega's zongen mee:
Wir géééhen nach zwei-nul-vier! Wir géééhen nach zwei-nul-vier... Ein Zimmer voll... mit Wein und Bier!
Het koude zweet brak me uit. Ik zag in gedachte mijn hotelkamer, vol gestouwd met zo'n vijftig dronken casinobowlers, compleet in een ruïne veranderen.
"Ach, who gives a f*ck!" dacht ik bij mezelf. "We zien wel waar het schip strandt."
En met een breed armgebaar maakte ik duidelijk dat iedereen welkom was. Wel moest men zich gedragen, er sliepen immers nog andere gasten in het hotel. En men moest zijn eigen drank meebrengen. Van de eigen mini-bar op de kamer of uit eigen voorraad.
Een half uurtje later stroomde kamer 204 vol. Iedereen had zijn eigen drankbijdrage meegenomen.
Overal stonden, hingen, zaten en lagen mensen. Het was prop- en propvol. De stemming zat er goed in. Er werd flink gedronken en gelachen...
Een vrolijke Europese Unie in kamer 204!
Er werd zachtjes op de kamerdeur geklopt. Ik maakte open en zag een paar collega's van het splinternieuwe Tjechische casino staan.
Met een verontschuldigende glimlach vertelden ze dat ze geen geld hadden om drank uit de mini-bar mee te nemen. "Of een paar pornoboekjes ook toegang konden verschaffen?"
Ruimhartig liet ik ze binnen. In zo'n voormalig Oostblokland waren de salarissen niet erg hoog en ze hoorden er toch ook bij.
Na ongeveer een uur werd hard op de deur gebonsd. Ik werd erbij gehaald.
In de deuropening stond op blote voeten een ongelooflijk dikke Duitse vrouw in haar nachtjapon, die helaas veel te weinig verborg. Met een rood aangelopen gezicht, omlijst door een haardos 'coupe stekelvarken', schreeuwde ze me toe: "Verdammt noch mal, es gibt Menschen die schlafen möchten! Ruhe verdammt noch mal! Ruhe! So etwas gibt's doch nicht!"
Toen ik haar uitnodigde om ook aan onze party deel te nemen kreeg ze een moordlustige blik in haar ogen en klonk er een gevaarlijk gegrom.
"Mitmachen?! Mitmachen?! Ich möchte schlafen! Du Idiot!"
Ik beloofde haar, tegen beter weten in, dat we zachter zouden doen.
Ondanks mijn aandringen bij de collega's om rustiger te zijn, ging het in alle hevigheid verder.
De telefoon ging na een kwartiertje.
Het was de hotelmanager. Hij had klachten gekregen. Of we in vredesnaam wat rustiger aan wilden doen!
Ook hem beloofde ik dat ik ervoor zou zorgen.
Opnieuw drong ik er bij de collega's op aan om zachter te doen. Er werd echter geen decibel minder geluid gemaakt.
Het kon dan ook niet uitblijven: opnieuw rinkelde de telefoon.
De manager weer.
Als we niet binnen een halfuur stil waren, kon het hele zooitje z'n koffers pakken en het hotel verlaten!
De toon in zijn stem vertelde me dat het menens was.
In allerijl begon ik samen met een paar redelijk nuchtere aanwezigen een evacuatie te organiseren.
Het moet gezegd: in nog geen tien minuten tijd was iedereen vertrokken.
Toen ik rondkeek waande ik me in een war zone.
Overal lagen flessen, blikjes, zakjes en allerlei onduidelijke zaken. Het bed was omgeploegd en bezaaid met borrelnootjes, chipsresten, bierdoppen en wijnkurken. Lege pakjes sigaretten en overvolle asbakken completeerden het slagveld.
Dodelijk vermoeid begon ik samen met mijn vrouw aan de opruiming. In de badkamer vonden we nog een luid snurkende collega in de badkuip. Na wat heen en weer getrek wist ik ook die de kamer uit te werken.
Het was al licht toen we eindelijk ons hoofd op het kussen lieten neerploffen en in slaap vielen.
Badend in het zweet schrok ik na nog geen half uur wakker.
Ik was in een soort nachtmerrie achterna gezeten door een krijsende dikke Duitse in een Babydoll samen met een woest vloekende hotelmanager. Allebei agressief zwaaiend met bowlingballen!
Nee, kamer 204 vergeet ik nooit meer.
Op een avond stapte een man het casino binnen die behoorde tot het selecte groepje mensen dat tot de top van hun professie werd beschouwd. De meester van het oplichtersgilde 'Heer O.'
Met soepele tred, elegant gekleed in een duur maatkostuum, met zijden overhemd en exclusieve Picasso-stropdas, wandelde hij op handgemaakte Engelse schoenen naar de bar.
De blikken die hem volgden waren vol bewondering. Dit was duidelijk een man van de wereld die met smaak veel geld besteedde aan zijn uiterlijk.
Sommige blikken waren wat meer argwanend. Die kwamen van de mensen die een paar jaar tevoren via kranten en tv over deze man het een en ander hadden vernomen.
Ik herkende hem meteen van de sappige verhalen.
Over hoe Heer O. op slinkse wijze kleine en grote overheden miljoenen afhandig had weten te maken. En ook over een paar geldgeile miljonairs die de klos waren.
Via dubieuze beleggingsconstructies had Heer O. zijn zakken weten te vullen met talloze miljoenen.
Helaas was hij op een gegeven moment in de handboeien geslagen en mocht hij op kosten van de staat een paar jaar in een all-inclusive 'staatshotel' verblijven om zijn zonden te overdenken.
Na een paar slokken genomen te hebben van zijn favoriete whisky 'Johnnie Walker Blue label' (toen al rond de 40 gulden per glas) kwam hij op mijn speeltafel af. Die avond was dat de Franse Roulette 7 met een minimum van 50.
Met een allerbeminnelijkste glimlach begroette hij mij en zijn medespelers. "Goedenavond!"
Onwillekeurig schiet je bij zo'n man in 'code rood'.
Slaat natuurlijk nergens op. Heer O. hield zich niet bezig met kruimels, maar met miljoenen.
Hij wisselde 1000 gulden en begon op zijn gemak wat te spelen: finale 3, een paar nummers en plein en wat combinaties daarvan.
Zijn vlotte babbel zorgde er al snel voor dat hij in een geanimeerd gesprek raakte met wat gasten aan tafel. Ook croupiers betrok hij er af en toe bij.
Natuurlijk hielden die zich zoveel mogelijk op de vlakte. Niet alleen omdat praten met de gasten in die tijd niet hoorde, maar vooral omdat het deze keer Heer O. betrof.
In die tijd mochten de gasten geen drankje gebruiken aan de speeltafel. Roken mocht wel. En daar kreeg Heer O. op zeker moment zin in.
Hij pakte een lederen etui uit zijn binnenzak en haalde daar een metalen kokertje uit. Uit dat kokertje kwam een dure exclusieve met de hand gerolde sigaar tevoorschijn. Een 'Monte Christo'. Door sigarenrokers die zich wat konden veroorloven algemeen erkend als een van de beste ter wereld. Het prijskaartje was navenant: van 40 tot 80 gulden per stuk.
De Bout de Table zat het hele sigaren-ritueel met grote belangstelling te bekijken: het ruiken aan de sigaar, het tussen de vingers rollen en naar het gekraak luisteren, het puntje eraf knippen en het ten slotte met een lucifer voorzichtig laten gloeien van de sigaar.
Heer O. zag hem kijken en legde met een zachte stem uit wat een genoegen het roken van een goede sigaar was. En dat zoiets derhalve speciale aandacht behoefde.
"Mijn chef houdt ook van een goede sigaar," liet de BdT zich ontvallen.
Heer O. keek mijn richting uit.
"Chef ik mag u wat exclusiefs offreren?"
Voordat ik kon reageren pakte hij met een zwierig gebaar een kokertje uit de etui en overhandigde dat aan de BdT. Die schoof met een voldane glimlach het kokertje naar zijn collega boven bij de cilinder. En deze legde het voor me neer op tafel.
Ik voelde me natuurlijk enorm opgelaten. Niet alleen mocht je als chef eigenlijk niets van gasten aannemen, maar zeker aan iets dat van Heer O. af kwam wilde ik mijn vingers niet branden.
Tegelijkertijd zou ik hem schofferen door bot te weigeren.
Ik besloot diplomatiek te zijn.
"Dank u wel, ik waardeer het bijzonder en zal hem met veel aandacht en genoegen oproken." Ik knikte hem op mijn allervriendelijkst toe.
De zaalchef waar ik het voorval later bij meldde had gelukkig geen enkel probleem met de geschonken sigaar en wenste mij veel rookplezier toe.
Na verloop van tijd stond Heer O. op en begaf zich naar de bar voor zijn favoriete whisky.
Tot mijn stomme verbazing en met groeiende belangstelling zag ik even later Sjakie I. naast hem plaatsnemen.
Sjakie stond in de Nijmeegse contreien en ver daarbuiten, bekend als koppelbaas en bezat een slinksheid en overwicht waardoor hij anderen van iets kon overtuigen dat te mooi was om waar te zijn. Hetgeen meestal ook het geval was.
Zo had Sjakie op zeker moment de Nijmeegse Waalbrug als oud staal weten te verkopen aan buitenlanders. Er zou volgens hem een nieuwe brug komen en hij had het exclusieve recht verworven om de oude te verkopen.
Een andere keer had Sjakie middels diezelfde Waalbrug een miljoenendeal weten af te sluiten om ergens in een ver land bruggen te mogen verven.
Hij vertelde doodleuk dat hij tot grote tevredenheid van de overheid bij de Nijmeegse brug de verfklus had mogen uitvoeren. Natuurlijk had geen verfkwast van Sjakie ooit de Waalbrug gezien...
Toen Heer O. en Sjakie I. met elkaar zaten te praten keken we elkaar aan.
"Wie gaat door dit gesprek deze keer een godsvermogen verliezen?" vroegen wij ons af.
Na een half uurtje verscheen Heer O. weer bij me aan tafel. Hij wisselde opnieuw een paar duizend gulden en speelde verder.
Op een bepaald moment schoof de croupier automatisch de uitbetaling van de 23 naar Heer O. toe. Hij speelde elke keer immers finale 3 met vijftig.
"Nee sorry chef, ik heb deze keer niet gespeeld. Die vijftiger moet van iemand anders zijn!"
Dat bleek even later inderdaad het geval. De croupier was iets te snel geweest in zijn aanname dat de inzet van Heer O. was.
Toen we later na de dienst met de equipe in onze stamkroeg nog even een glaasje dronken, kwam het gesprek natuurlijk op Heer O. en hoe bijzonder het van hem was geweest om de betaling te weigeren.
Er volgde een daverend gelach toen een croupier zijn glas hief:
"Op Heer O. een van die mensen die gewoon te eerlijk is voor deze wereld!"
(De 'Monte Christo' heb ik later, vergezeld door een zachte Cognac, met een paradijselijk plezier opgerookt.)