De Pastoor

Hij kwam zo'n vier á vijf keer per maand om roulette te spelen. Een onopvallende man. Altijd onberispelijk gekleed in een donkergrijs pak, blauw overhemd en lichtgrijze stropdas.

Zijn gezicht straalde een soort sereniteit uit met daarin een paar grijs-groene ogen die de onderkoelde kracht weerspiegelden van iemand die wist dat hij de onvoorwaardelijke waarheid aan zijn kant had.

Als hij plaatsnam aan de vijfjes-tafel van de Franse Roulette, knikte hij met een flauwe glimlach naar de chef en de andere tafelgenoten.

Het was eigenlijk een man die onopvallend voorbij gleed in het spelerscircuit. Hij speelde met vijfjes en soms een paar tientjes. Losse nummers, buren en af en toe rood of zwart. Een kleine speler.

Op een avond werd mijn aandacht getrokken door iets. Het glinsterde op de rever van zijn jasje.

Ik keek wat nauwkeuriger. Het was een zilveren kruisje.

Steeds meer priesters in die dagen hingen hun zwarte priesterpak met wit boordje aan de wilgen. Ze droegen een normaal kostuum wanneer ze hun religieuze wereld verlieten.
Maar op een subtiele manier wilden ze ingewijden toch laten weten dat ze als geestelijke in dienst van de Heer waren. En dat deden ze door een klein kruisje op hun rever te dragen.

Toen de gast bij mij over de balustrade leunend een sigaretje stond te roken - toentertijd was roken nog heel gewoon - vroeg ik hem er naar.

De man trok wit weg en keek met een paniekerige blik naar het kruisje. In een flits was het verdwenen.

"Neem me niet kwalijk chef," stamelde hij. "Ik ben totaal vergeten het af te doen. Ik wil geen aanstoot geven of problemen veroorzaken. Ik ben namelijk pastoor."

Hij noemde een dorpje diep in België waar ik nog nooit van gehoord had.

"Ik zou niet willen dat iemand weet dat ik het casino bezoek. Dat leidt alleen maar tot vervelende vragen en opmerkingen."

Nu betwijfelde ik of iemand uit zijn dorpje het woord casino kende. En als men al wist wat het was, zou het bezoek aan zo'n oord als het graaien in de broekzak van de duivel worden beschouwd. Wie zou hem ooit in de casinospeelzaal tegen het lijf moeten lopen?

Ik knikte en zei dat ik zijn situatie begreep.

Natuurlijk flitsten er beelden door mijn hoofd van offerblokken die heimelijk door hem geleegd werden en collectes uit de kerkmis die hij vertwijfeld in het casino probeerde te verdubbelen. Maar als je daarbij stil stond kon je driekwart van de gasten wel in een of ander financieel verdachtenbankje plaatsen.

Ik bood hem een drankje aan tegen de schrik.

Hij ging weer aan de speeltafel zitten en speelde zijn spelletje verder. Aan het eind van de avond kwam hij mij een hand geven en verdween daarna de donkere winternacht in.

Ik heb hem nog een aantal keren mogen begroeten aan de roulettetafel. Een keer moest ik discreet wijzen op het zilveren kruisje, dat hij met een dankbare hoofdknik in mijn richting razendsnel verwijderde.

Op een zeker moment viel mij op dat ik meneer pastoor al zeker meer dan een half jaar niet meer gezien had.

Ik stond er niet lang bij stil. Het gebeurde vaker dat vaste gasten ineens niet meer kwamen. Dat kon allerlei redenen hebben. Maar sommige markante figuren zoals hij, miste je toch een beetje als ze in de speelzaal ontbraken. 

Ruim twee jaar later dook meneer pastoor ineens weer op.

"Hallo chef!"

Hij keek me aan met een grote glimlach op zijn sterk vermagerde gezicht.

Ik gaf hem een hand.

"Lang niet gezien meneer," zei ik.

"Klopt chef, ik was helaas verhinderd."

Hij begon te vertellen over zijn voortdurend verlies in het casino. En zijn probleem met het kerkbestuur, dat uiteindelijk ontdekt had dat er behoorlijk wat geld uit de kas was verdwenen.

"Ik was echt van plan het allemaal aan te zuiveren hoor chef, geloof me.
De rechter kon ik helaas niet overtuigen. Hij stuurde me naar het gevang voor een aantal maanden."

Ik betuigde mijn medeleven.

"Toen ik weer vrij kwam ben ik uit het priesterambt gestapt en de horeca ingegaan. Ik heb allerlei baantjes gehad. Uiteindelijk ben ik manager geworden van een grote discotheek in Antwerpen."

Hij keek me vol tevredenheid aan.

"En dat is nog niet alles chef, daar heb ik ook Marie ontmoet."

Hij wees trots op een volslanke blonde Belgische madam die stralend achter hem stond en mij vriendelijk toelachte.

Ik schudde haar hand.

"Ja chef, Gods wegen zijn ondoorgrondelijk," zei de ex-pastoor.

Hij beende weg en gaf de croupier acht en tien buren met vijftig.

In zijn kielzog volgde Marie.

Ze had een klein gouden kruisje om haar hals.